gewinnen
Uiterlijk
- ge·win·nen
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
gewinnen |
gewon |
gewonnen |
klasse 3 | volledig |
gewinnen
- verkrijgen, vooral in godsdienstige zin
- ik acht alle dingen schade te zijn om de uitnemendheid van de kennis van Christus, opdat ik Christus mag gewinnen.[1]
- archaisch/bijbels: het krijgen van een nakomeling
gewinnen
- ongewoon: meervoud van gewin
- Vrijgezels, welker inkomsten en gewinnen niet zo hoog zijn dat zij onder de classen zijn begrepen, zullen contribueeren op den voet zo als in de classen is bepaald, te weten 1/4 gedeelten van hunne verdienst of inkomst, den tienden penning -- Nieuw plan van belasting voor het Friesche volk [2]
- ↑ Preek 2004
- ↑ Verzaameling van placaaten, missiven resolutien enz door het provinciaal bestuur van Friesland, 28 junij - 8 november 1796