Naar inhoud springen

neerlandicus

Uit WikiWoordenboek
Versie door Snorrebot (overleg | bijdragen) op 16 mrt 2024 om 23:53 (→‎top: lidwoord voor trefwoord, doorloop 1.1)
(wijz) ← Oudere versie | Huidige versie (wijz) | Nieuwere versie → (wijz)
  • neer·lan·di·cus
enkelvoud meervoud
naamwoord neerlandicus neerlandici
verkleinwoord neerlandicusje neerlandicusjes

de neerlandicusm

  1. (wetenschap), (beroep) iemand die is afgestudeerd in de Nederlandse taal en cultuur
    • Hij is sinds kort ook neerlandicus. 
92 % van de Nederlanders;
62 % van de Vlamingen.[1]
  1. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be