depenaliseren/vervoeging

vervoeging van de bedrijvende vorm van depenaliseren
onbepaalde wijs			kort			lang
onvoltooid	tegenwoordig		depenaliseren			te depenaliseren
	toekomend		zullen depenaliseren			te zullen depenaliseren
voltooid	tegenwoordig		hebben gedepenaliseerd			te hebben gedepenaliseerd
	toekomend		gedepenaliseerd zullen hebben			gedepenaliseerd te zullen hebben
	onvoltooid deelwoord		voltooid deelwoord			gebiedende wijs		aanvoegende wijs
	depenaliserend		gedepenaliseerd			ev. depenaliseer	mv. verouderd depenaliseert	depenalisere
aantonende wijs	enkelvoud					meervoud
onvoltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
	ik	jij, je	u	gij, ge	hij, zij, het	wij, we	jullie	zij, ze
tegenwoordig (o.t.t.)	depenaliseer	depenaliseert	depenaliseert	depenaliseert	depenaliseert	depenaliseren	depenaliseren	depenaliseren
verleden (o.v.t.)	depenaliseerde	depenaliseerde	depenaliseerde	depenaliseerde	depenaliseerde	depenaliseerden	depenaliseerden	depenaliseerden
toekomend (o.t.t.t.)	zal depenaliseren	zult/zal depenaliseren	zult/zal depenaliseren	zult depenaliseren	zal depenaliseren	zullen depenaliseren	zullen depenaliseren	zullen depenaliseren
voorwaardelijk (o.v.t.t.)	zou depenaliseren	zou depenaliseren	zou(dt) depenaliseren	zoudt depenaliseren	zou depenaliseren	zouden depenaliseren	zouden depenaliseren	zouden depenaliseren
voltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
	ik	jij, je	u	gij	hij, zij, het	wij	jullie	zij
tegenwoordig (v.t.t.)	heb gedepenaliseerd	hebt gedepenaliseerd	hebt/heeft gedepenaliseerd	hebt gedepenaliseerd	heeft gedepenaliseerd	hebben gedepenaliseerd	hebben gedepenaliseerd	hebben gedepenaliseerd
verleden (v.v.t.)	had gedepenaliseerd	had gedepenaliseerd	had gedepenaliseerd	hadt gedepenaliseerd	had gedepenaliseerd	hadden gedepenaliseerd	hadden gedepenaliseerd	hadden gedepenaliseerd
toekomend (v.t.t.t.)	zal gedepenaliseerd hebben	zal/zult gedepenaliseerd hebben	zult/zal gedepenaliseerd hebben	zult gedepenaliseerd hebben	zal gedepenaliseerd hebben	zullen gedepenaliseerd hebben	zullen gedepenaliseerd hebben	zullen gedepenaliseerd hebben
voorwaardelijk (v.v.t.t.)	zou gedepenaliseerd hebben	zou gedepenaliseerd hebben	zou/zoudt gedepenaliseerd hebben	zoudt gedepenaliseerd hebben	zou gedepenaliseerd hebben	zouden gedepenaliseerd hebben	zouden gedepenaliseerd hebben	zouden gedepenaliseerd hebben
onpersoonlijke lijdende vorm gedepenaliseerd worden
	onvoltooid				voltooid
tegenwoordig	er wordt gedepenaliseerd				er is gedepenaliseerd
verleden	er werd gedepenaliseerd				er was gedepenaliseerd
toekomend	er zal gedepenaliseerd worden				er zal gedepenaliseerd zijn
voorwaardelijk	er zou gedepenaliseerd worden				er zou gedepenaliseerd zijn
lijdende vorm gedepenaliseerd worden
onbepaalde wijs			kort			lang
onvoltooid	tegenwoordig		gedepenaliseerd worden			gedepenaliseerd te worden
	toekomend		gedepenaliseerd zullen worden			gedepenaliseerd te zullen worden
voltooid	tegenwoordig		gedepenaliseerd zijn			gedepenaliseerd te zijn
	toekomend		gedepenaliseerd zullen zijn			gedepenaliseerd te zullen zijn
	enkelvoud					meervoud
onvoltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
	ik	jij, je	u	gij	hij, zij, het	wij	jullie	zij
tegenwoordig (o.t.t.)	word gedepenaliseerd	wordt gedepenaliseerd	wordt gedepenaliseerd	wordt gedepenaliseerd	wordt gedepenaliseerd	worden gedepenaliseerd	worden gedepenaliseerd	worden gedepenaliseerd
verleden (o.v.t.)	werd gedepenaliseerd	werd gedepenaliseerd	werd gedepenaliseerd	werdt gedepenaliseerd	werd gedepenaliseerd	werden gedepenaliseerd	werden gedepenaliseerd	werden gedepenaliseerd
toekomend (o.t.t.t.)	zal gedepenaliseerd worden	zult gedepenaliseerd worden	zult gedepenaliseerd worden	zult gedepenaliseerd worden	zal gedepenaliseerd worden	zullen gedepenaliseerd worden	zullen gedepenaliseerd worden	zullen gedepenaliseerd worden
voorwaardelijk (o.v.t.t.)	zou gedepenaliseerd worden	zou gedepenaliseerd worden	zou/zoudt gedepenaliseerd worden	zoudt gedepenaliseerd worden	zou gedepenaliseerd worden	zouden gedepenaliseerd worden	zouden gedepenaliseerd worden	zouden gedepenaliseerd worden
voltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
	ik	jij, je	u	gij	hij, zij, het	wij	jullie	zij
tegenwoordig (v.t.t.)	ben gedepenaliseerd	bent gedepenaliseerd	bent/is gedepenaliseerd	zijt gedepenaliseerd	is gedepenaliseerd	zijn gedepenaliseerd	zijn gedepenaliseerd	zijn gedepenaliseerd
verleden (v.v.t.)	was gedepenaliseerd	was gedepenaliseerd	was gedepenaliseerd	waart gedepenaliseerd	was gedepenaliseerd	waren gedepenaliseerd	waren gedepenaliseerd	waren gedepenaliseerd
toekomend (v.t.t.t.)	zal gedepenaliseerd zijn	zult gedepenaliseerd zijn	zult gedepenaliseerd zijn	zult gedepenaliseerd zijn	zal gedepenaliseerd zijn	zullen gedepenaliseerd zijn	zullen gedepenaliseerd zijn	zullen gedepenaliseerd zijn
voorwaardelijk (v.v.t.t.)	zou gedepenaliseerd zijn	zou gedepenaliseerd zijn	zou/zoudt gedepenaliseerd zijn	zoudt gedepenaliseerd zijn	zou gedepenaliseerd zijn	zouden gedepenaliseerd zijn	zouden gedepenaliseerd zijn	zouden gedepenaliseerd zijn