fluisteraar
Uiterlijk
- Geluid: fluisteraar (hulp, bestand)
- fluis·te·raar
Naamwoord van handeling van fluisteren met het achtervoegsel -aar
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | fluisteraar | fluisteraars |
verkleinwoord |
de fluisteraar m
- iemand die zachtjes praat
- iemand die iets of iemand zo goed begrijpt en aanvoelt dat hij zelfs met fluisteren nog de baas is
- De paardenfluisteraar had geen zweepje nodig om het wilde paard te kunnen temmen.
- Een vrouwenfluisteraar kan makkelijk vrouwen versieren.
- Het woord fluisteraar staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "fluisteraar" herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
98 % | van de Vlamingen.[1] |
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be