Naar inhoud springen

sluizen

Uit WikiWoordenboek
  • slui·zen
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
sluizen
sluisde
gesluisd
zwak -d volledig

sluizen [2]

  1. overgankelijk door een schutsluis doen varen
  2. (figuurlijk) overgankelijk naar bepaalde bestemmingen doen gaan

de sluizenmv

  1. meervoud van het zelfstandig naamwoord sluis
99 % van de Nederlanders;
97 % van de Vlamingen.[4]