tijdje
Uiterlijk
- tijd·je
het tijdje o
- verkleinwoord enkelvoud van het zelfstandig naamwoord tijd
- ▸ Na een tijdje merkte ik duidelijk aan mijn oren dat we van zeeniveau naar duizend meter hoogte aan het klimmen waren.[1]
- ↑ Tim Voors“Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers